Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0372

Datum uitspraak2002-03-20
Datum gepubliceerd2002-03-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200004985/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200004985/1. Datum uitspraak: 20 maart 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: (…), wonend te (…), appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 9 oktober 2000 in het geding tussen: (…), wonend te (…) en het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord te Rotterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 juli 1999 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord te Rotterdam (hierna: het dagelijks bestuur) naar aanleiding van de door appellant op 14 april 1999 gedane melding aan hem medegedeeld dat geen medewerking wordt verleend aan de melding tot het oprichten van een serre aan de achterzijde van het pand (…) te (…). Bij besluit van 19 januari 2000 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de bestreden beslissing herroepen en medegedeeld dat de in het derde lid van artikel 42 Woningwet bedoelde vrijstelling van het bestemmingsplan ingevolge het zevende lid van dit artikel van rechtswege is verleend. Dit besluit en het advies van de commissie Beroep en Bezwaar van 10 november 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 9 oktober 2000, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door J(…) (hierna: (…) ) ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd voor zover die niet ziet op de herroeping van het primaire besluit. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 oktober 2000, bij de Raad van State ingekomen op 24 oktober 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij besluit van 11 juli 2001 heeft het dagelijks bestuur, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, het bezwaar van appellant opnieuw gegrond verklaard, de beslissing van 8 juli 1999 herroepen en medegedeeld dat voor het bouwwerk een bouwvergunning is vereist. Dit besluit is aangehecht. Tegen laatstgenoemd besluit heeft (…), weduwe en rechtsopvolgster van appellant, bij brief van 23 juli 2001, bij de rechtbank ingekomen op 24 juli 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De rechtbank heeft dit beroep doorgezonden naar de Afdeling. Bij brief van 15 november 2001 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Van der Welle e.a.. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2002, waar (…), bijgestaan door mr. J.J. Turenhout, advocaat te Alphen aan de Rijn, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door H.G. Elmendorp en A.A.H. Graafland, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Niet in geschil is - en ook de Afdeling gaat daarvan uit - dat naar aanleiding van de op 14 april 1999 door appellant gedane melding op 10 juni 1999 een vrijstelling van rechtswege is ontstaan als bedoeld in artikel 42, zevende lid, van de Woningwet. Burgemeester en wethouders hebben het bestaan daarvan medegedeeld in de beslissing op het bezwaarschrift van 19 januari 2000. 2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de van rechtswege verleende vrijstelling door (…) inhoudelijk in beroep kon worden aangevochten, omdat het bestaan daarvan eerst bij de beslissing op bezwaar is vastgesteld. Hieraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat zij in beginsel bezwaar hadden kunnen maken tegen de van rechtswege verleende vrijstelling. Tegen dit oordeel richt zich het hoger beroep. 2.3. Ingevolge artikel 7:1 juncto artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient een belanghebbende, alvorens tegen een besluit beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar te maken. (…) hadden dan ook, in plaats van rechtstreeks beroep in te stellen, eerst bezwaar dienen te maken tegen de van rechtswege verleende vrijstelling. Daaraan doet, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet af dat het bestaan van de vrijstelling van rechtswege eerst in de beslissing op bezwaar van 19 januari 2000 is geconstateerd en medegedeeld. Mitsdien had de rechtbank het schrijven van 29 februari 2000 op de voet van artikel 6:15 van de Awb - ter behandeling als bezwaarschrift - dienen door te zenden naar het dagelijks bestuur. De rechtbank heeft dit miskend. Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Op grond van de navolgende overwegingen ziet de Afdeling geen aanleiding om, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het schrijven van 29 februari 2000 alsnog ter behandeling als bezwaarschrift door te zenden aan het dagelijks bestuur. 2.4. De Afdeling stelt vast dat het als bezwaarschrift aan te merken beroepschrift van 29 februari 2000 (…) en (…) vermeldt als de indieners daarvan. De gronden daarvan zijn bij schrijven van 3 april 2000 ingediend. Daarbij is tevens een volmacht meegezonden, waarin staat vermeld dat genoemde vereniging volmacht verstrekt aan (…) (hierna: (…) ),(…) en (…) om de vereniging in de procedure(s) met betrekking tot de onderhavige aangelegenheid te vertegenwoordigen. Bij gebreke van gegevens kan de Afdeling niet vaststellen of er sprake is van een vereniging, en zo ja, of die bevoegdelijk is vertegenwoordigd. Dit kan hier echter in het midden blijven, nu in ieder geval Van der Welle als omwonende is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en hij in die hoedanigheid, mede gelet op de inhoud van het schrijven van 3 april 2000, kennelijk heeft beoogd mede ook voor zichzelf bezwaar te maken. 2.5. De Afdeling stelt verder vast dat het bezwaarschrift van 29 februari 2000 weliswaar ruimschoots buiten de daarvoor geldende termijn van zes weken is ingediend, doch nu aangenomen moet worden dat Van der Welle eerst door de mededeling in de beslissing op bezwaar van 19 januari 2000 wetenschap heeft gekregen van de van rechtswege verleende vrijstelling, is de Afdeling van oordeel dat hij zijn bezwaren heeft ingediend zo spoedig als redelijkerwijs van hem verlangd kon worden. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat hangende de bezwaartermijn tegen de van rechtswege verleende vrijstelling door het dagelijks bestuur het besluit van 8 juli 1999 is genomen, waarbij afwijzend op de melding is gereageerd. Voor Van der Welle behoefde op dat moment geen aanleiding (meer) te bestaan voor het maken van bezwaar. 2.6. Gelet op hetgeen in 2.4. en 2.5. is overwogen, lag derhalve een ontvankelijk bezwaarschrift tegen de van rechtswege verleende vrijstelling voor. 2.7. Het dagelijks bestuur heeft inmiddels het besluit van 11 juli 2001 genomen. Dat besluit moet, anders dan appellant heeft betoogd, worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar, nu dit een heroverweging vormt van de van rechtswege verleende vrijstelling. Het hoger beroep van appellant moet ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, juncto artikel 6:24, eerste lid, van de Awb geacht worden mede tegen dit besluit te zijn gericht. 2.8. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het dagelijks bestuur in de beslissing op bezwaar van 11 juli 2001 de van rechtswege verleende vrijstelling terecht herroepen, omdat er geen sprake is van een meldingplichtig, maar van een bouwvergunningplichtig bouwwerk. Niet in geschil is - en ook de Afdeling stelt vast - dat het bouwwerk in ieder geval de maximaal toegestane hoogte voor meldingplichtige bouwwerken van 2.70 m overschrijdt. Het beroep tegen dit besluit is dan ook ongegrond. 2.9. Het dagelijks bestuur dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 9 oktober 2000, kenmerk WOW 00/465 SCR; III. veroordeelt het dagelijks bestuur in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 668,53, waarvan € 644,37 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Rotterdam (deelgemeente Noord) te worden betaald aan appellant; IV. gelast dat de gemeente Rotterdam (deelgemeente Noord) aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 102,10 vergoedt; V. verklaart het beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van 11 juli 2001 ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. C.A. Terwee?van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. H. Roelfsema, ambtenaar van Staat. w.g. De Gooijer w.g. Roelfsema Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2002 58-369. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,